Maryam Bouchez

Terwijl wij elkander handen geven en afscheid nemen, vraagt Emma of ik mee wil lopen naar de kerk. 

“Maar eerst wil ik het graf zien van Maryam Bouchez, zij is vijf jaar geleden overleden.”

Eén van de werklieden draait zich om en vraagt of ik inderdaad naar het graf van Maryam Bouchez wil. Hij begint aan een heel relaas. Emma vertaalt snel wat de rossige man vertelt. Ook een eenzame vrouw, maar nog jong toen zij stierf, zij was pas 57 jaar. Niemand kende haar, zij kwam uit een andere plaats en volgens de geruchten stierf zij door en in eenzaamheid. Volgens haar broer is zij nooit over het verdriet van haar jeugdliefde heen gekomen. Verder is er niets bekend, alleen dat er elk jaar een bosje lelietjes-van-dalen op haar graf wordt gelegd. Hij wijst me het graf aan. Alleen haar naam en geboortedatum staan op de eenvoudige steen, zo moet zij volgens haar broer doorleven en kunnen wachten op haar geliefde. Zonder oog voor Emmaen de tuinmannen te hebben, staar ik naar de steen en takjes die ooit witte lelietjes-van-dalen zijn geweest.

Terwijl de mannen en Emma mij observeren, mompel ik zacht losse woorden die samen een gebed vormen, een gebed voor Maryam, voor allen die in eenzaamheid leven, voor hen die vergeefs op een geliefde wachten. Ik sluit af met het slaan van kruisje, de mannen en Emma volgen mij.

Naar aanleiding van deze advertentie schrijft Harm zijn fragment in Mons en over Emma.