Ik word wakker van een sleutel die zachtjes maar te luidruchtig voor mij in het sleutelgat van de voordeur draait. De deur gaat niet open. Ik hoor een aantal keer het vergeefs openen van de deur, de knip houdt de voordeur gesloten. Ik luister slaapdronken wat er gebeurt. Ik bedenk dat Hanna de knip op de voordeur heeft gedaan, zodat haar meiden niet ongevraagd haar huis en slaapkamer kunnen binnenstappen. Ik kijk naar Hanna die nog lijkt te slapen. Ik kijk op mijn horloge, nog geen half negen. Te vroeg voor een puberdochter die iets vergeten is? Ik schut mijn kussen zachtjes op en probeer nog wat te slapen.
Een half uur later word ik weer wakker van een sleutel die duidelijk hoorbaar de voordeur van het slot probeert te halen. Ik neem de weerstand van de deurgrendel die de deur gesloten houdt waar. Er lijkt meer kracht gezet te worden. Ik heb geen deurbel gehoord en vraag me af of de onbekende weinig geduld heeft of in paniek is. Er wordt nu nog meer kracht op de deur uitgeoefend en ik begin me ongerust te maken. Het hard klepperen met de brievenbus neemt mijn ongerustheid niet weg, integendeel. Hanna is ondertussen wakker geworden. Ze doet snel een badjas aan en loopt de trap af. Met twee treden tegelijk is Hanna snel bij de voordeur. In de verte hoor ik de voordeur opengaan. Hanna hoor ik praten, ik hoor ook een mannenstem. Ik sta bovenaan de trap en houd me onzichtbaar, ik wil niemand en mijzelf niet in verlegenheid brengen en ben op deze manier toch stand-by. Het lijkt of Hanna de man kent. Onverstaanbare woorden bereiken mij, de mannenstem klinkt staccato, geërgerd, boos. In de verte hoor ik iets van ‘wat doe je ons aan, wij zijn er ook nog’. Ik wacht totdat Hanna de deur weer sluit en op de knip doet.
